Martinus
Geslacht:
m
verklaring:
De bekendste variant is Maarten. De naam is van oorsprong een Oudlatijns cognomen (Lat. bijnaam, toenaam), vnl. van slaven, later vooral van martelaren. Het is de verkleinvorm van Martius `van Mars', de god van de oorlog (Gri. Ares). De naam Mars hangt samen met Gri. marnamai `ik strijd' en Arm. mart `strijd' (zie ook Marcus). De naam werd in de middeleeuwen buitengewoon populair door St.-Maarten, geb. ca. 316. Waarschijnlijk was hij de zoon van een Romeins tribuun uit Pavia. Hij stichtte de abdij van Marmoutier, waar hij als bisschop van Tours (ca. 371) leefde. Op de verbeelding van het volk werkte vooral het verhaal over de helft van zijn mantel die hij, toen hij nog Romeins soldaat was, aan de stadspoort van Amiens aan een bedelaar gaf. Hij werd dé nationale heilige van Fra.; gest. ca. 397 en begraven in de St.-Maartensbasiliek in Tours; kerk. feestdag: 11 nov. Vele volksgebruiken herinneren nog aan zijn grote populariteit in de middeleeuwen. Ook verschillende plaatsnamen herinneren aan hem: St.-Maarten, St.-Maartensdijk, Maartenshoek. De Utrechtenaren werden vroeger St.-Maartensmannen genoemd. Martinus was de belangrijkste heilige in het middeleeuwse bisdom Utrecht, omdat St.-Willibrord (de eerste bisschop van Utrecht) het bisdom onder zijn bescherming stelde. Vóór 1200 waren al vele kerken aan hem gewijd. Een andere heilige van deze naam heeft zijn feestdag op 12 nov., nl. Martinus I, paus van ca. 649-655. Onder de Du. protestanten werd 10 nov. Martinstag, n.a.v. de geboortedag van Maarten Luther. Vgl. ook: Teake Marten Luther, Sneek 1969. De naam was al vroeg in de middeleeuwen populair: Martinus, Saargau 713 (Socin); Rijnland 2e helft 9e eeuw (Littger); Martinus kanunnik (?), Utr. 1118 (Gysseling, Overz. 10). Hij komt ook voor onder de chr. namen in West-Vla. in de 12e eeuw (Leys). Oudste voorbeeld in Holl. pas in 1551 (Van der Schaar). Martinus is dikwijls de r.k. vorm, bijv. ook in Bolsward (St.-Maarten is patroon van deze stad). Zie ook Martina.